;

Goud voor Oud Privé – December 2020 – Oud Capelle en Kralingse Veer

Aangeboden door
Rob Nieuwveld en René van de Kamp
Stichting Sonrisa Rijnmond

In deze aflevering besteden we aandacht aan Capelle aan den IJssel en vooral de omgeving rond de IJssel en  Kralingse Veer.
Wanneer we bij Goud voor Oud over Oud Capelle vertellen en vanuit de zaal reacties krijgen, gaat het vaak over het pontje tussen Capelle en Krimpen.
Wat weet u nog van dat pontje?

De verhalen die wij horen gaan er vaak over, dat jongeren vanuit Capelle naar Krimpen gingen om naar een een soort jongerensociëteit te gaan om andere jongeren te ontmoeten. De Pinguïn. Je kon daar beneden en boven zijn. Er zijn veel verkeringen en huwelijken ontstaan.
Wat weet u van de Pinguïn waar men naartoe ging? 

A. Vuijk & Zonen was van 1872 tot en met 1979 een scheepswerf, gelegen op het huidige Vuykpark te Capelle aan den IJssel. Scheepswerven waren deel van Capelle en Kralingse Veer.
Wat weet u daar nog van?

Het gereed komen van de Nieuwe Waterweg in 1872 stimuleerde de scheepsbouw in de regio. Op 19 juli 1873 kocht Adrianus Vuijk (1839-1910) een bestaande scheepshelling aan de Hollandse IJssel van Hendrik Bernard in Keeten (nu Capelle-West) om er te beginnen met de bouw en reparatie van houten schepen. Het bedrijf had toen circa 30 werknemers. Het eerste stalen schip werd in 1879 te water gelaten. In 1885 kreeg de werf een dwarshelling waardoor grotere schepen konden worden gebouwd. In 1897 werd een tweede werf gekocht, drie kilometer stroomopwaarts van de eerste werf. Rond de eeuwwisseling werd het eerste zeewaardige schip gebouwd. Rond die tijd had de werf circa 180 werknemers. In 1905 kwamen de zonen van Vuijk in het bedrijf en op termijn hebben zij het management overgenomen.

In de crisisjaren na de Eerste Wereldoorlog verlamde de scheepsbouw. Vuijk sloot de nieuwe werf en met een gehalveerde werktijd werd op de oude werf het reparatiewerk voortgezet. Pas in 1928 kreeg de werf weer een opdracht voor een zeewaardig schip. In de Tweede Wereldoorlog werd de werf gedwongen tot een aangepast programma.
In de jaren na de oorlog ging het voorspoedig in de scheepsbouw en de werf werd uitgebreid met nieuwe kranen. Na de watersnoodramp werd besloten tot de bouw van de Algerakering, bestaande uit de Algerabrug en -sluizen, die in 1958 gereed kwamen. De werf, twee kilometer achter de kering, bleek weinig last te hebben van de kering; in 1960 ging het eerste schip van de werf door de sluizen. In 1966 nam Egbert Dik Vuijk de positie als directeur van zijn vader over.

Hieronder het terrein zoals het nu is.

Tot begin jaren 70 floreerde de scheepsbouw, zowel nationaal als internationaal en Vuijk profiteerde hiervan. In 1972 had Vuijk door tegenvallers financiële problemen, maar daar kwam het binnen een jaar overheen. Enkele jaren later kwam door de economische crisis een groot deel van de Nederlandse scheepsbouw in de problemen en in 1979 besloot Vuijk alle scheepsbouw- en reparatie-activiteiten te beëindigen. Circa 400 medewerkers werden hierbij ontslagen. Op 2 mei 1980 sloot A. Vuijk & Zonen zijn deuren na de tewaterlating van de laatste twee schepen, de Cotrans 6 en 7; de laatste van de circa 900 schepen die Vuijk in 108 jaar bouwde.

Om voorgelezen te worden, een oud verhaal van Pieter de Jong. Velen zullen zich herkennen in de woorden van deze man die gepubliceerd zijn door de Historische Vereniging Capelle.

Mijn naam is Pieter de Jong, ik ben voor de oorlog geboren in Kralingseveer naast schoenmaker Adriaanse. Kralingseveer hoorde toen nog bij Capelle aan den IJssel. Omstreeks mijn vijfde jaar verhuisden we naar de Markman, waar momenteel de IJsselwerf is.
Op mijn achtste jaar verhuisden we naar de Boezemstraat in Capelle West. Daar stonden drie blokjes van tien huizen.(de zogenaamde Vreebuurt). Ons gezin woonde in het eerste blokje van tien huizen, negen van de tien bewoners hadden beesten, iedereen had een duivenhok, de buurt werd ook wel de duivenpoepersbuurt genoemd. In die buurt ben ik opgegroeid.
De mensen wisten niet anders, de duivenpoepers en sheepherds woonden in de Boezemstraat. In deze buurt heb ik mijn jeugd doorgebracht 100 meter van de IJssel vandaan. Op mijn tiende jaar zwom ik de IJssel al over naar van der Giessen. We speelden de hele dag op straat, busje trappen, zwemmen in de sloot, en voetballen. Er was toen nog geen verkeer, misschien kwam twee keer per dag een auto voorbij. We
waren eigenlijk altijd op straat. Verder hadden we niets. Iedereen had altijd de deur open, zodat we overal binnen konden lopen. Achterom hadden we een tuintje. De wc’s waren buiten.Er waren drie wc’s voor
tien huizen. ‘s Nachts moesten we ook naar buiten om onze behoefte te doen. Je wist niet beter, Ik ging naar de christelijke school op de IJsselmondselaan. Ik ging lopend naar school en deed daar zo’n vijfentwintig minuten over. Na de lagere school ben ik naar de ambachtsschool in Krimpen gegaan. Toen had ik inmiddels een fiets. Tot 1967 heb ik in de Boezemstraat gewoond. Op mijn 28e jaar ben ik
het huis uit gegaan, getrouwd en gaan wonen in de Kievietlaan, waar ik nu nog steeds woon.
Het huis aan de Kievietlaan huis was toen vier jaar oud, er heeft een gezin voor mij gewoond. Ik speelde destijds in het eerste voetbalelftal van Capelle aan den IJssel en ben naar de wethouder gestapt voor deze woning. Ook toen al had je een kruiwagen nodig. Ik wilde wel terug naar de Boezemstraat maar mijn vrouw
wilde dat niet. Ik had eigenlijk heimwee naar de Boezemstraat. Je liep daar uit huis zo naar buiten. Bij het blokje van tien huizen hadden we zeventien duivenhokken, ook hadden bewoners varkens achter in de tuin. Alles was natuurlijk anders toen ik hier kwam wonen. Hier mocht niet veel. Wel had ik een vrij uitzicht over de weilanden. Behalve een voetbalveld en het instructiebad de Roerdomp was er niets. De Oostgaarde bestond nog niet.
Nadat ik van de ambachtsschool afkwam ben ik gaan werken bij van der Giessen in Krimpen aan den IJssel, een soort leerschool. Ik heb de opleiding metaalbewerker gedaan. Omdat ik meer wilde verdienen heb ik gesolliciteerd bij Vuyk en heb daar gewerkt totdat ik in militaire dienst ging. Uit dienst weer terug bij Vuyk en daarna ben ik bij een bedrijfje in de Ruiterstraat gaan werken, vervolgens heb ik nog vijfentwintig jaar in Krimpen gewerkt. Het bedrijf in Krimpen verhuisde naar Oosterhout, ik ben niet meegegaan maar heb tot mijn v.u.t. leeftijd nog bij een oude buurjongen gewerkt. Wat ik me van het dagelijkse leven herinner is dat alles zich buiten afspeelde. We hadden het thuis niet breed, mijn vader verdiende f57,00 per week. Ik ben altijd meegegaan in met de vernieuwingen. Iedere tijd heeft zijn bekoring. Zoals ik het nu heb kan ik het niet beter krijgen. Nu kun je op vakantie. Vroeger was daar geen geld voor. Ik herinner me dat mijn eerste vakantie drie dagen naar Hoek van Holland was en dat nog naar kennissen van mijn ouders, dat kostte geen geld. 
De hoogtijdagen, zoals Koninginnedag waren altijd reuze gezellig, veel feestelijker dan nu. We hadden een eigen Oranjevereniging. Ik ben vroeger ook nog lid geweest van een wandelsportvereniging. Een buurman had daar de leiding. Op mijn zeventiende jaar ben ik gaan voetballen, en op het voetbalveld ben ik nog steeds te vinden. Iedere ochtend ga ik naar het voetbalveld. Vroeger ging ik naar de kerk in Kralingseveer, toen ik het huis uit ging stopte ook mijn kerkbezoek.
Ik heb mijn vrouw in Krimpen leren kennen. Toen ik in het eerste van Capelle voetbalde ging ik met jongens op dansles bij Oudenaarden, ik heb zo’n zeven jaar op dansles gezeten. In Krimpen was een soort jongerensociëteit de Pinguïn, daar kwam de jeugd van Krimpen en Capelle, daar heb ik mijn vrouw ontmoet.
Wat de Capelse industrie betreft de scheepswerven en betonfabrieken weet ik allemaal nog te vinden. Alles wat aan de dijk zat weet ik nog van hier tot de Schelphoek Vuyk nieuwbouwwerf, MBM diesel Gosau, de winkels bij de Ruiterstraat, Coen van Gastel, Olthof, reparatiewerf Vuyk, een café Vogelaar, van Staveren, een elektriciteitswinkel, een snuisterijenwinkel winkeltje van Wijk(tevens postbode) de oude werf van Vuyk, verder Markman, ook een scheepswerf de Zoutkeet op Kralingseveer Aart van der Velden, de guanofabriek. Kralingseveer was toen nog Capelle.
Wat boeren en tuinders betreft, boeren hadden we wel maar tuinders niet. De tuinders zaten aan de Kralingseweg en ‘sGravenweg Er was veel natuur, ook buitendijks, veel rietvelden. Ik heb me nooit onveilig gevoeld zo dicht bij de IJssel, ook niet in 1953. Er was springvloed nodig om je onveilig te kunnen
voelen.
Er zijn niet veel echte Capellenaren meer over. Ik denk dat er vroeger in totaal zo’n twee duizend mensen in Capelle woonden. Nu is iedere meter volgebouwd en ken je het vroegere Capelle niet meer terug.

Tot zover dat verhaal. Benieuwd wat u ervan vindt.

We zagen een oude foto van de Vijverhof. Kijk eens hoe dat veranderd is.



Dan natuurlijk ook de Rozenburcht.

Als afsluiter enkele advertenties van winkeliers van de Koperwiek. Herkent u ze?

 

Tot zover deze aflevering. We hopen dat u het interessant vond.